Ergens in het tweede jaar na mijn HBS spraken we met leeftijdsgenoten over het geloof. Mijn idee dat ik meestal verkondigde was dat er wel iets moest zijn maar dat kerk en de erbij behorende religies daar niets mee te maken hadden. Dat was alleen maar flauwekul, mensenwerk en poppenkast. En dan midden in dat gesprek realiseer ik me dat ook dat iets dat er moest zijn onzin is. Het betekende niets voor mij. Sindsdien weet ik dat ik ongelovig ben al zou ik soms wel willen dat ik diepe gevoelens over het menszijn, de zin van het leven, of voor mijn part de natuur zou hebben. Maar dat is niet zo. Des te vreemder is het dat ik me er nu toch op betrap dat ik een soort triptiek wil maken, echt drie panelen, twee smalle en een brede. Het middengedeelte kan afgedekt worden met de twee zijpanelen, die er overheen scharnieren. Tenminste, dat ga ik morgen maken. Ik heb het vanmiddag uit zitten meten op de tegels achter het huis. Middendeel 65×50 cm waarin de vier grootste lepels komen die zestig centimeter lang zijn, dan in de zijpanelen telkens drie, iets kleinere lepels. En als het dicht is zit er links en rechts nog één op de gesloten deuren. Komt dit nu door de kunstgeschiedenis? Begon het met de Franse kerkjes die we in onze jeugd bezochten met onze ouders? Is het omdat het een gemakzuchtige herkenbare vorm is? Het is een raadsel. Op de foto het grootste deel van de 12 kleine vorkjes die ik sneed uit de ligusterheg rond de voortuin. Die komen er ook nog in.
Recente reacties